Prestatieafspraken - FAQ's

Woningcorporaties moeten prestatieafspraken maken met gemeenten en huurdersorganisaties. Hier vindt u een aantal veel gestelde vragen, met antwoorden, over de lokale prestatieafspraken. 
(herziening oktober 2023)

Toetst BZK of de Aw de prestatieafspraken?

Nee, BZK en Aw toetsen de prestatieafspraken niet. 

Moeten corporaties leefbaarheid nog opnemen in de prestatieafspraken?

Woningcorporaties mogen bijdragen aan de leefbaarheid in het gebied, wijk of buurt waar zij bezit hebben. Deze werkzaamheden worden tot de kerntaken van woningcorporaties gerekend. Leefbaarheid is een breed begrip dat betrekking heeft op de kwaliteit van de directe woon- en leefomstandigheden van mensen. Daar kunnen woningcorporaties via sociale, economische en fysieke inzet aan bijdragen. 

In de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (hierna: BTIV) is bepaald welke bijdragen woningcorporaties aan leefbaarheid mogen leveren. Los daarvan kunnen woningcorporaties ook op andere manieren bijdragen aan de leefbaarheid. Zo kunnen zij investeren in de differentiatie van hun woningvoorraad. Ook kunnen zij in de wijk voorzien in maatschappelijk vastgoed en kleinschalig vastgoed met een commerciële gebruiksbestemming. Dat vastgoed kan van wezenlijk belang zijn voor de leefbaarheid in een wijk. Hierover is de ‘Handreiking MOG en BOG’ opgesteld. 

Per 1 januari 2022 is een aantal detailregels weggenomen en is de ruimte voor leefbaarheidsbijdragen vergroot. Het uitgangspunt blijft dat corporaties geen activiteiten mogen oppakken waarvoor primair andere organisaties verantwoordelijk zijn. Zie handreikingen woningwet 2022.

Wat moet een corporatie afspreken over inkomensafhankelijke huurverhoging?

Vanaf 1 juli 2022 is het mogelijk om bij de jaarlijkse huuraanpassing een inkomensafhankelijke huurverhoging door te voeren voor huurders met een hoog (midden)inkomen die in een sociale huurwoning wonen.

De methodiek om de inkomensafhankelijke huurverhoging te berekenen is in 2023 dezelfde als in 2022. Afhankelijk van het inkomen kan de huurverhoging maximaal € 50 of € 100 zijn. De inkomensgrens waarboven een corporatie een inkomensafhankelijke huurverhoging kan geven is ook afhankelijk van de omvang van het huishouden. Voor eenpersoonshuishoudens gelden andere grenzen dan voor meerpersoonshuishoudens.

Voor een corporatie tellen de inkomsten uit de inkomensafhankelijke huurverhoging mee in de huursom. Alleen wanneer er prestatieafspraken zijn gemaakt over de inzet van deze extra huurinkomsten voor investeringen, kunnen deze inkomsten buiten de huursom vallen. Daarbij mogen de inkomsten niet hoger zijn dan de investeringen die zijn overeengekomen in de prestatieafspraken.

De inkomensafhankelijke huurverhoging mag niet lager zijn dan de regulier toegestane huurverhoging per woning. Met andere woorden, de huurprijs na een inkomensafhankelijke huurverhoging moet hoger liggen dan wanneer de huurprijs was verhoogd met de maximaal toegestane huurverhoging voor andere huurders. Dit betekent in de praktijk dat je als corporatie van tevoren moet bepalen bij welke woningen de huur bij een inkomensafhankelijke huurverhoging, van bijvoorbeeld € 50, hoger uitkomt dan wanneer de huur met het maximaal toegestane percentage wordt verhoogd. Alleen van die woningen kun je dan de inkomensgegevens opvragen. Dit kan spelen bij woningen die al een hoge huurprijs hebben of wanneer het percentage van de CAO-ontwikkeling hoog is.
Het is mogelijk om als corporatie de inkomensafhankelijke huurverhoging alleen toe te passen op huishoudens met hoge inkomens en niet op huishoudens met hoge middeninkomens.

Met de nieuwe methodiek per 1 juli 2022 is de uitzondering voor huishoudens met 1 of meer AOW-gerechtigden en voor huishoudens van 4 of meer personen komen te vervallen. Huishoudens waarbinnen iemand een beperking of een chronische ziekte heeft, blijven wel uitgezonderd van een inkomensafhankelijke huurverhoging.
Voor het opvragen van inkomensindicaties bij de Belastingdienst kunt terecht bij het webportaal van de Belastingdienst.
 

Inkomensgrenzen en toewijzingsregels; wat kan een corporatie daarmee regelen?

In 2021 gold voor alle huishoudens eenzelfde inkomensgrens voor toegang tot de sociale huursector, namelijk € 40.024. Sinds 1 januari 2022 wordt er onderscheid gemaakt tussen eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens. Vanaf 1 januari 2023 gelden de volgende grenzen:
•    Inkomensgrens eenpersoonshuishouden: € 44.035 (was: € 40.765)
•    Inkomensgrens meerpersoonshuishoudens: € 48.625 (was: € 45.014)

Sinds 2022 moeten corporaties in principe 92,5% van de woningen toewijzen aan de doelgroep. Ze mogen 7,5% vrij toewijzen. Een corporatie kan dit percentage verhogen naar maximaal 15%, wanneer ze hierover prestatieafspraken maken met de gemeente en huurdersorganisatie. In dat geval moet er dus minimaal 85% van de woningen worden toegewezen aan de doelgroep.

Belangrijk is dat, wanneer je in meerdere gemeenten prestatieafspraken maakt, je in al die gemeenten moet vastleggen dat je de vrije toewijzingsruimte vergroot. In de administratie moet je ook per gemeente bijhouden hoeveel toewijzingen er naar de doelgroep gaan en hoeveel niet. De Autoriteit woningcorporaties toetst uiteindelijk op corporatieniveau.
 

Zijn er al nieuwe volkshuisvestelijke prioriteiten van BZK?

Op grond van artikel 39 lid 2 BTIV moet de minister eenmaal per vier jaar de volkshuisvestelijke rijksprioriteiten  vaststellen, voor een tijdvak van vier kalenderjaren. De toegelaten instelling moet de rijksprioriteiten betrekken bij het vaststellen van het overzicht van voorgenomen werkzaamheden (het ‘bod’). Ook dat is bepaald in artikel 39 lid 2 van het BTIV. Het bod moet dus ingaan op de voornemens van de toegelaten instelling met betrekking tot de rijksprioriteiten. In juni 2023 heeft de minister Nieuwe volkshuisvestelijke prioriteiten vastgesteld.